Anton Heyboer®

Heyboer tekeningen

Museum Journaal “A Hermetic Machine”, spring 1986 nr.6

Ik ben fysiek een man,
Maar heb de geest van een vrouw

HEYBOER: 'Kunst bestaat voor mij helemaal niet. De kunst is voor mij, ervan te leven. Dat vind ik kunst. Daardoor ben ik altijd een beetje in conflict met normale kunstenaars, want die hebben een idee over kunst. Dat heb ik totaal niet. Je kunt ook zeggen: van andere kunst begrijp ik helemaal niets.'

'Ik ga dus van grondstellingen uit. Ik denk: een waarachtig kunstenaar is iemand die ten gevolge van een of ander buiten de samenleving of - zo je wilt - buitennormaal gevoelsleven eigenlijk niet aan de kost kan komen. Hij past niet in de maatschappij. Vroeger heb ik heel erg geprobeerd om me toch aan te passen. Dat ging niet. Ik raakte daar overspannen, ja zelfs krankzinnig van en kwam in een gesticht. Toen ik daaruit was dacht ik: voor iemand wiens zieleleven zo open ligt als het mijne is er maar één weg en dat is artiest zijn, kunstenaar zijn. Maar mijn uitgangspunt is wel altijd geweest: ik moet ervan kunnen bestaan.'

'Ik beschouw mezelf als een geestelijk gestoorde. Ik ben leuk gestoord, hoor! Als je gestoord bent, dan loop je bij een psychiater en die doet vreselijk zijn best om je iets aan te leren waardoor je kunt overleven. Nou, ik heb mezelf iets aangeleerd en dat is artiest zijn. En daar zit dan die vreselijke drang achter, waarvan de mensen denken: 'Hoe houdt hij het uit? Nou is het pas zes uur en moet je zien, alle lichten aan. Is ie alweer aan het schilderen'. Dat komt uit die overlevingsdrang voort.'

'Op dit moment zijn er een heleboel normale mensen aan het schilderen en dat moest verboden zijn. Want die moeten zich namelijk inspannen om iets te maken, terwijl ik me ontspan. Dat is precies omgekeerd. In het begin, toen de contraprestatie net werd opgericht, heb ik daar wel een paar keer iets ingezonden. Dat heb ik toen op moeten halen bij de Gemeente Psychiatrie in Haarlem. Want ze wilden me opsluiten voor wat ik maakte vanwege mijn werk. Toen heb ik meteen stelling genomen tegen het subsidiëren van kunstenaars. Al die jaren nu heb ik van mijn werk kunnen leven. Toen ik nog bij de galerie zat was het net an, hoor! Van kunst kan je alleen leven als je met een min of meer geniale aanvoeling iets aanvult in de mensen hun onderbewustzijn. Dat willen ze dan in huis hebben. Je hoeft er niet eens gekke dingen voor te doen. Het pad dat ik in die dertig jaar gelopen heb is maar heel smal.'

'Het eerste is dus: je moet van kunst kunnen leven. En het tweede is: een artiest heeft geen verstand. 'T is toch afschuwelijk als je iemand op ziet treden wiens verstand gaat werken." Een artiest is iets, daar kijk je tegen aan als een soort fenomeen. Je kijkt er naar en je komt er nooit achter. Hij is een beetje leip, genant. Een beetje om te knuffelen. Maar is ook om in de asbak te douwen. Van alles wat. Zo van eh... was ik hem maar kwijt en had ik hem maar nooit gezien. En toch kan je er niet om heen.

Heeft u erg uw best gedaan om uw verstand te onderdrukken

'Nou, daar had ik dat systeem van gemaakt. Dat Anton Heyboer-systeem. Dat is dus een grote paradox. Ik heb een moedwillige paradox geschapen. Heel gevaarlijk moet ik zeggen. Ik ben er een paar keer hondsziek van geweest. Dat het dus een beetje niet uit m’n hoofd ging hè. Dus je poneert iets en je zorgt dat het in de paradox weer wegvalt. Je blijft doorlopend eigenlijk op nul. Je komt er als een grote nul uit te voorschijn en dat is niet zo bar veel. Het is wat in het Oosten als het hoogst bereikbare geldt. Het is nog iets anders dan relativeren, dat is verzachten. Dit is het tegengestelde opwerken. Ik vind zelf dat het leven daar eigenlijk ligt, dat je daar je vrijheid moet vinden'.

Hoe kwam u tot de voorstelling van uw systeem?

'Ik heb het zo maar opgevangen. Ik was in die tijd zo open. Ik zat met een potloodje of pennetje en schreef het neer. Zo iets komt uit de tijd op degene, die er op dat moment het meest gevoelig voor is. Nou, als je een jaar lang echt krankzinnig bent geweest, dan ben je dus wel het meest gevoelig, omdat je geen enkele bescherming voor je ziel, je psyche hebt. Dus ik ving het zomaar op. Dat komt eens in de honderd jaar voor. Ik wist van toeten nog blazen. Ik heb een heel boek geschreven waar ik niks van weet. Ik kan het niet eens lezen. Andere mensen vinden het heel interessant. Ik vind het zelf een achterlijk boek'.

Dat boek vormt de grondslag van uw beroemde systeem. Als u het zo achterlijk vindt, waarom hanteert u uw systeem dan nog langer?

‘Omdat het ook geniaal is'.
JOKE: 'Nee, dat kun je niet verder uitleggen. Zo. Nu is het klaar. Meer kan je er niet van zeggen'.
HEYBOER: 'Het is geniaal. Het is zoiets als aap-noot-Mies. Dan vraag je die man, die het gemaakt heeft: ‘Waarom zet je hier nou Mies? Je had toch ook aap-noot-huis kunnen zetten?' Je zou denken dat de maker dacht: eerst moeten we apen hebben. En dan eten. Dus noot. En als je dan eten hebt, wat wil je dan graag? Mies natuurlijk! En dan zou het leven compléét zijn. Néé! Want dan krijg je Zus en Jet. En zo zijn wij hier met ons vijven!' Heyboer trekt zijn muts helemaal over zijn gezicht. Hij begint luidkeels te schaterlachen.

'Schilderen kan ik eigenlijk niet. Dat is me te deftig hè. Ik knoei graag met papier. Heb je die rol zien liggen aan de overkant? Tweeënhalfduizend kilo papier ligt daar in de regen. Als het zo'n beetje miezert haal ik daar een stukje vanaf en dan met verf erin. Ik vind het doen zo leuk. Ik ben erg produktief. Het werken van mij gebeurt veel in de natuur. Ik zit dus wel in de sneeuw te schilderen. Als ik dan met de ene kant van het schilderij bezig ben, is de andere helft ondertussen wit gesneeuwd. Dat vind ik heel boeiend.'

'De etsen worden door de meisjes afgedrukt. Deze heb ik toevallig zelf afgedrukt. Zoals deze ets, zo ben ik eigenlijk ook begonnen. Voordat ik nog symbolen had maakte ik alleen van die vegen. Ik wilde dat de mensen dan tussen die vegen iets voelden van oer-leven, van oer-natuur. Ik had ook wel een methode, dan hield ik mijn adem in en kraste op papier. Een emotie. Ik dacht toen als je opnieuw ademt heb je weer een nieuwe emotie. Het was heel yoga-achtig. Dat was in 1948. Maar ik miste bij dat werk toch altijd een zekere symboliek die dat droeg. Je moet toch ergens ook een beetje houvast hebben. Mijn hele leven ben ik bezig geweest aan die symboliek. En nu maak ik die vegen gewoon weer over mijn platen heen. Dan zie je die Heyboer die ik in die veertig jaar gecreëerd heb er zo vaag doorheen. Die vegen zijn balans. Mijn eigenlijke kunst is balans. Net zoals die oude Chinese karakters. Als het in balans is, is het goed. Als je het verkeerd doet zijn het vieze vlekken'.

Hield u zich in de late jaren veertig al bezig met oosterse filosofie?

‘Ja, maar niet intellectueel. Intuïtief. Ik had er niet over gelezen. Ik leefde toen heel essentieel. Ten eerste had ik helemaal geen geld, dus ik was vanzelf essentieel. En ja... ik vond het romantisch. Ik ben een echte romanticus. Mijn leven is puur romantisch. Zij (wijst op Joke) heeft veel kennis van Yin en Yang. Zij heeft zeven jaar bij Osawa gestudeerd. Maar die bewegingen, dat evenwicht, dat is bij mij niet alleen op een papiertje. Ben je al hierachter geweest? Daar heb ik allemaal hijskranen en dat soort apparaturen hè. Ik heb bijv. zo'n grondhapper van dertien ton. Daarmee kan ik dus zomaar duizend kilo zand tegelijkertijd wegzetten. Dat is allemaal hetzelfde. Ook verschrikkelijk oer. Een goeie kraan-machinist doet het ook een beetje, maar die mag minder risico's nemen dan ik in het artistieke. Zo'n apparaat hoort bij het etsen'.

Heeft uw systeem nog steeds dezelfde existentiële inhoud, zoals Locher dat in zijn studie over u beschreven heeft? Dus dat punt 1...

'Locher is een dilettantische psychiater. Die heeft een artiest proberen onder te brengen in begrippen die voor de burger gelden. Dat gaat helemaal niet. D'r is geen stompzinniger, burgerlijker boek als dat van Locher over mij. Daar ben ik gewoon een kneus in, een kneus in de samenleving. En zo zit het helemaal niet. Een artiest is psychiatrisch niet te vangen. Locher had een kapstok nodig. Die begon over die ongelukkige jeugd van mij te zeuren. Ach, ik heb er zelf ook te lang over doorgezeurd. En ja, ik heb helemaal geen ongelukkige jeugd gehad. Ik heb een prima jeugd gehad. Niet, vergeleken met normaal, wat je een gezellige jeugd noemt. Maar een vrij wilde jeugd. Op onbewoonde eilanden enzo. Wat wil je nog meer als kind? Alleen Locher zei: zó was het. Die heeft een stempel op mij gedrukt. Daar heeft 'ie dan ook drie jaar over gedaan, want hij wou op mij promoveren. Nou, dat is hem dan gelukt. Locher die dacht steeds dat hij met z’n intellekt toch een gaatje kon vinden en dat vulde hij dan in. Ik vind het eerlijker, zoals jij dat dan ook hebt, dat je ten einde raad raakt. Die psychiaters begrepen er ook de ballen van. Het valt niet te snappen'.

'Ik ben wezenlijk een man. Maar mijn zieleleven is een vrouw. Nou, als ik dus met een ander ben, - ik zal maar zeggen met Joke - als wij wezenlijk tezamen zijn, in het leven overdag, dan zijn wij twee kameraden. Maar als het zich moet verlichamelijken - de ziel is dus voor mij een verlichamelijking van het wezen - dan word ik een vrouw. En dat is heel vreemd, want Joke heeft dan geen positie meer. Ik word het tegenovergestelde van wat ik ben. Daar kun je nooit achter komen. Als je dit zou begrijpen, begrijp je heel Heyboer'.

Een aantal jaren geleden, beweerde u, dat u uw systeem was voorbijgeleefd. U verklaarde uw behoefte aan het systeem toen uit een geretardeerde ontwikkeling. Toen u op uw vijftigste eindelijk volwassen was geworden, was het systeem overbodig geworden.

'Ja, dat klopt. Maar dat is me slecht bekomen. Ik heb drie weken echt op sterven gelegen. Ik had geen bloeddruk meer, geen hersenstromen. Leeggebrand zeiden de doktoren, opgebrand. Maar ja, ik had me mooi een half jaar volwassen, normaal opgesteld. Nu ben ik weer knetter. Godzijdank'.

'Tijdens die ziekte heb ik een mooie verdwijntruc gedaan. Ik stelde de vrouw superieur, waar ze in de wereld ook allemaal mee bezig zijn. Ik liet mijn vrouwengemeenschap op mij winnen. Zij mochten verder over mij heersen. Ik verliet het hele seksuele driftpatroon - voor zover dat nog aanwezig was - het mannen-patroon. En bleef een spelend wezen, een spelend kind van die vrouwen. Toen was ik gered, genezen. Je kunt zeggen: ik ben in een universeel oedipus terecht gekomen. Maar dan wel heel erg. Niet een jongetje met zijn moeder. Erger. Meer Shiva en Kali. Kali is de vrouw, de aarde en Shiva een goddelijkheid, een mannelijkheid. Ik wil maar zeggen: ik ben zeer jong. In de box. God, als ik mezelf zou moeten schatten ben ik misschien een jaar of drie, vier. Spelen in de zandbak. Ik heb dan een kraan in plaats van een houten schepje, maar het komt op hetzelfde neer'.

'En het leuke is: toen ik zo ziek was hebben ze in het ziekenhuis foto's van mijn hoofd gemaakt. Toen bleek dat bij mij de haarvaatjes van de botten, die bij ieder normaal mens op z'n twaalfde, wanneer de verkalking begint, dicht gaan, bij mij helemaal open waren. Dus de verkalking is bij mij niet begonnen. Die professoren van de VU zeiden tegen mij: het is een beetje gênant om te zeggen, maar als we deze foto's van u zien, dan bent u drie maanden. Je zit dus nog in het vrije bestaan dat je oorspronkelijk als jong kind had. Daardoor heb ik ook de hele dag het gevoel van onsterfelijkheid, van tijdloosheid.'

'In mijn dossier van Santpoort staat ook: Heyboer regeneratieproces. Regeneratie is ook een geestelijke omkering, dan ga je niet naar het eind toe, maar naar het begin. Het is een gave Gods. De medici hebben er geen woorden voor'.

'Mijn hele omgeving is een afspiegeling van mijn struktuur. Daar zit geen vastigheid in, hè. Je vindt hier ook nergens orde. Bij mij wordt het pas leuk als het zo'n chaos is, dat ik het echt niet meer weet. En dat heeft weer te maken met 'het moet het verstand te boven gaan'. Kijk, als je bezittingen hebt, dan schaak je er mee. Dat doet ieder mens. Je zet je stukken in. Dat doe ik met al deze dingen op mijn terrein. Iedere hijskraan, iedere tractor. Alles is bezield door mij. Alles wordt soms verschoven. Alles heeft bij elkaar de magische werking van de ambiance, van de entourage of scene, waarin ik optreed. Zoals Freek de Jonge dát ophangt en dát ophangt. En dan mis je nog iets en dat is Freek de Jonge. Die komt dan op en dan doen de mensen dit (applaudisseert). En dat heb ik dus ook. Ik heb zo'n zelfde toneel. En daar pas ik uitstekend in. Simpel, hè? Het terrein. Autowrakken, tractoren, graafmachines bumper-aan-bumper. Een splinternieuwe autobus. Die bus reed pas nog op Oostenrijk. Joke is chauffeur op zo'n bus. Wat hier staat, dat zijn allemaal vriendjes van me. Dit is een hele eigenwijze. Die heeft een eigen leven en is niet onder controle te krijgen. Eerst dacht ik: 't is een kreng van een ding, maar later: ach ze kunnen niet allemaal hetzelfde zijn. Daar staat een lieverdje. Daar gaat Joke dan wel in. Wij samen doen al dat geknoei met die motoren.’

'Het idee dat ik met al die werktuigen zomaar de straat op zou kunnen rijden maakte me zo onrustig dat ik nu 36.000 kilo zand ervoor heb laten gooien. Nu kan ik er niet meer uit. Ik heb mijn mogelijkheden afgesneden. Het atelier is in een hoge, donkere schuur. Met een smal laddertje kan je een niet afgebouwde entresol bereiken. Er hangt een kroonluchter met electrische kaarsen. In dit soort puinhopen leef ik. Ik werk altijd in onaffe situaties. Nu zijn ze wel die wand aan het maken vandaag, dus het is rommeliger als anders. Kijk zo'n rol papier, die rol ik uit en daar kras ik in. Dat ben ik dan. Mijn etsen zijn meer commercieel. Wat ik maak wil niemand hebben'.

Waarom niet?

'Het voldoet niet aan het minderwaardigheidscomplex van de mensen. De mensen denken dat kan ik ook en dan willen ze het niet. En bij de etsen denken ze dat kan ik niet en dan willen ze het wel. Maar ze denken dat ze het kunnen, het is niet zo'.

Mathilde Roskam